van de Regionale toetsingscommissie euthanasie voor de regio (.) betreffende de melding van levensbeëindiging op verzoek van: de heer (.) (.) (.), (.) gevestigd te (.) verder te noemen: de arts bij: de heer (.) (.) (.) geboren op (.) overleden op (.) te (.) verder te noemen: patiënt geconsulteerd werd: (.) gevestigd te (.) verder te noemen: de consulent PROCEDURE
Op (.) heeft de commissie van de gemeentelijke lijkschouwer de stukken ontvangen als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de lijkbezorging inzake de melding van levensbeëindiging op verzoek van de arts bij patiënt, overleden op (.) te (.). De navolgende stukken zijn ontvangen: Formulier lijkschouwer d.d. (.) Verslag arts d.d. (.) Verslag consulent d.d. (.) Wilsverklaring d.d. (.) Aanvullende gegevens: - verslag lijkschouwer
FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN
Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is gebleken ten aanzien van:
a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven
Bij patiënt, een man van 60 - 70 jaar, werd ongeveer drie maanden voor zijn overlijden een niet-kleincellig bronchuscarcinoom vastgesteld met levermetastasen. Genezing was niet meer mogelijk. Patiënt onderging eenmalig palliatieve chemotherapie. In verband met de complicaties die als gevolg daarvan optraden moest patiënt worden opgenomen in het ziekenhuis. Na ontslag uit het ziekenhuis ging de conditie van patiënt achteruit en werd patiënt verzorgingsbehoeftig. Patiënt zag af van verdere behandeling. Patiënt kreeg nog pijnbestrijding en haldol en dormicum voor de nacht. Daarnaast kreeg patiënt een APD infuus in verband met hypercalciëmie. Patiënt kon door de dormicum beter slapen. Het APD infuus en de haldol hadden weinig effect. Het lijden van patiënt werd bepaald door moeheid, algehele malaise en nachtelijke verwardheid. Patiënt werd toenemend ADL-afhankelijk en bedlegerig. Patiënt had voorts een grote angst voor komend lijden. Voor patiënt was dit lijden ondraaglijk. Naast de reeds genomen maatregelen waren er geen mogelijkheden meer om het lijden te verlichten. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialist voldoende hebben voorgelicht over de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten. De arts verwachtte dat patiënt, indien niet tot levensbeëindiging werd overgegaan, binnen twee maanden zou overlijden. b. Verzoek tot levensbeëindiging
Ongeveer een maand voor zijn overlijden heeft patiënt voor het eerst met de arts over euthanasie gesproken. Vijf dagen vóór het overlijden heeft patiënt de arts voor het eerst concreet om levensbeëindiging gevraagd. Patiënt heeft zijn concrete verzoek daarna nog diverse keren herhaald ten overstaan van de arts, een huisarts in opleiding, de SCEN-arts en zijn naasten. Er is een schriftelijke wilsverklaring aanwezig. Volgens de arts was er geen druk van buitenaf en was patiënt zich bewust van de strekking van het verzoek en van zijn lichamelijke situatie. Over de levensbeëindiging is overleg geweest met de naasten van patiënt. Zij steunden het verzoek. c. Consultatie
Als consulent werd benaderd een SCEN-arts, een huisarts die geen medebehandelaar was. Deconsulent bezocht patiënt een dag vóór het overlijden, na overleg met de arts en bestudering vanrelevante medische informatie. In zijn verslag bevestigde de consulent de ziektegeschiedenis vanpatiënt. De consulent trof patiënt thuis. Tijdens het gesprek werd patiënt soms gehinderd door het hoesten. Hij was af en toe emotioneel, maar kon ook nog relativerende opmerkingen maken. Patiënt gafaan dat hij een maand geleden met zijn huisarts over euthanasie had gesproken. Hij had daarbij
aangegeven geen lijdensweg te willen en geen levensverlengende ingrepen. Hij had van nabij eenaantal malen een ellendig sterfbed meegemaakt en wilde dat niet zelf ook meemaken. Als hij nietmeer kon communiceren hoefde het van hem niet meer. Patiënt vertelde dat hij bang was dat hijniet meer kenbaar kon maken dat het zover was. Hij vreesde dat zijn stem of zijn geestelijkevermogens achteruitgingen en dat het dan te laat was. In het ziekenhuis had hij al een periode vanverwardheid meegemaakt. Hij had de afgelopen weken een aantal malen herhaald dat hij angstvoor een lijdensweg had en dat hij daarom euthanasie wilde.
Ook het toenemend afhankelijk worden van hulp bij zijn lichamelijke verzorging was voor hem
een reden om om euthanasie te verzoeken. Hij wilde zelf beslissen over zijn einde, vooral nu hij wist dat hij niet meer beter kon worden. Voor de consulent was duidelijk dat het lijden van patiënt bestond uit angst voor een lijdensweg, waarin hij met name niet meer aan kon geven dat voor hem een grens was bereikt. Dit lijden was uitzichtloos omdat er geen behandelopties meer waren en de ziekte snel progressief was geworden met het toenemende risico van hersenmetastasen. De consulent stelde vast dat er sprake was van voor patiënt uitzichtloos lijden. Er waren geen andere behandelmogelijkheden om het lijden te verlichten. Patiënt was in het gesprek helder. Er was geen reden om aan de wilsbekwaamheid te twijfelen. Het verzoek was vrijwillig en weloverwogen tot stand gekomen. De consulent concludeert dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Omdat de consulent niet expliciet verwoordde dat het lijden van patiënt ondraaglijk was heeft de commissie contact opgenomen met de arts. De consulent heeft daarop een aanvulling op het verslag gestuurd. Daaruit bleek dat patiënt, voor de consulent invoelbaar, ondraaglijk leed. d. Uitvoering Patiënt nam op (.) 2008 een fenobarbitaldrank oraal in. De arts voerde daarna de le vensbeëindiging op verzoek uit door intraveneuze toediening van thiopental. Telefonische navraag bij de arts leerde dat voor de combinatie werd gekozen omdat het overlijden (te) lang op zich liet wachten. BEOORDELING
De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. De commissie overweegt of er naar heersend wetenschappelijk verantwoord medisch inzicht en naar in de medische ethiek geldende normen aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt en dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënt voldoende voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten. De arts is met patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De arts heeft de levensbeëindiging medisch zorgvuldig uitgevoerd. BESLISSING
De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
elcome to the fifth issue of The NUFA NEWS . NUFA— the Nipissing University Faculty Association—consists of all full-time and contract academic staff. The NUFA News is one of the ways A new round of negotiations is just around the corner , so S as we did in the fourth issue, we’ve listed the members of NUFA’s Executive and the Bargaining Committees so that you can see who w
Abstract: My essay is engaging with the discussion about the Father's fault, if any, in the Fall of mankind. After exploring some other works in the research library as well as the Bible itself, I compiled this work. It is obvious that the Father is not complicit in the fall of man. No excuse of man can absolve him of his guilt. “I made him just and right, / Sufficient to have stood,