60-69_jarige_man_2008_

REGIONALE TOETSINGSCOMMISSIE EUTHANASIE


van de Regionale toetsingscommissie euthanasie voor de regio (.) betreffende de melding van
levensbeëindiging op verzoek
van:
de heer (.) (.) (.), (.)
gevestigd te (.)
verder te noemen: de arts
bij:
de heer (.) (.) (.)
geboren op (.)
overleden op (.)
te (.)
verder te noemen: patiënt
geconsulteerd werd:
(.)
gevestigd te (.)
verder te noemen: de consulent
PROCEDURE

Op (.) heeft de commissie van de gemeentelijke lijkschouwer de stukken ontvangen als bedoeld
in artikel 10 van de Wet op de lijkbezorging inzake de melding van levensbeëindiging op verzoek
van de arts bij patiënt, overleden op (.) te (.).
De navolgende stukken zijn ontvangen:
Formulier lijkschouwer d.d. (.)
Verslag arts d.d. (.)
Verslag consulent d.d. (.)
Wilsverklaring d.d. (.)
Aanvullende gegevens: - verslag lijkschouwer

FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN

Uit de verslaglegging van de arts en de consulent en de overige ontvangen gegevens is
gebleken ten aanzien van:

a. Karakter van het lijden, voorlichting en alternatieven

Bij patiënt, een man van 60 - 70 jaar, werd ongeveer drie maanden voor zijn overlijden een
niet-kleincellig bronchuscarcinoom vastgesteld met levermetastasen. Genezing was niet meer
mogelijk. Patiënt onderging eenmalig palliatieve chemotherapie. In verband met de complicaties
die als gevolg daarvan optraden moest patiënt worden opgenomen in het ziekenhuis. Na ontslag
uit het ziekenhuis ging de conditie van patiënt achteruit en werd patiënt verzorgingsbehoeftig.
Patiënt zag af van verdere behandeling. Patiënt kreeg nog pijnbestrijding en haldol en dormicum
voor de nacht. Daarnaast kreeg patiënt een APD infuus in verband met hypercalciëmie. Patiënt
kon door de dormicum beter slapen. Het APD infuus en de haldol hadden weinig effect.
Het lijden van patiënt werd bepaald door moeheid, algehele malaise en nachtelijke verwardheid.
Patiënt werd toenemend ADL-afhankelijk en bedlegerig. Patiënt had voorts een grote angst voor
komend lijden.
Voor patiënt was dit lijden ondraaglijk.
Naast de reeds genomen maatregelen waren er geen mogelijkheden meer om het lijden te
verlichten.
Uit de stukken kan worden afgeleid dat de arts en de specialist voldoende hebben voorgelicht over
de situatie waarin hij zich bevond en over zijn vooruitzichten.
De arts verwachtte dat patiënt, indien niet tot levensbeëindiging werd overgegaan, binnen twee
maanden zou overlijden.
b. Verzoek tot levensbeëindiging

Ongeveer een maand voor zijn overlijden heeft patiënt voor het eerst met de arts over euthanasie
gesproken. Vijf dagen vóór het overlijden heeft patiënt de arts voor het eerst concreet om
levensbeëindiging gevraagd. Patiënt heeft zijn concrete verzoek daarna nog diverse keren herhaald
ten overstaan van de arts, een huisarts in opleiding, de SCEN-arts en zijn naasten.
Er is een schriftelijke wilsverklaring aanwezig.
Volgens de arts was er geen druk van buitenaf en was patiënt zich bewust van de strekking van het
verzoek en van zijn lichamelijke situatie.
Over de levensbeëindiging is overleg geweest met de naasten van patiënt. Zij steunden het
verzoek.
c.
Consultatie
Als consulent werd benaderd een SCEN-arts, een huisarts die geen medebehandelaar was. Deconsulent bezocht patiënt een dag vóór het overlijden, na overleg met de arts en bestudering vanrelevante medische informatie. In zijn verslag bevestigde de consulent de ziektegeschiedenis vanpatiënt. De consulent trof patiënt thuis. Tijdens het gesprek werd patiënt soms gehinderd door het hoesten.
Hij was af en toe emotioneel, maar kon ook nog relativerende opmerkingen maken. Patiënt gafaan dat hij een maand geleden met zijn huisarts over euthanasie had gesproken. Hij had daarbij aangegeven geen lijdensweg te willen en geen levensverlengende ingrepen. Hij had van nabij eenaantal malen een ellendig sterfbed meegemaakt en wilde dat niet zelf ook meemaken. Als hij nietmeer kon communiceren hoefde het van hem niet meer. Patiënt vertelde dat hij bang was dat hijniet meer kenbaar kon maken dat het zover was. Hij vreesde dat zijn stem of zijn geestelijkevermogens achteruitgingen en dat het dan te laat was. In het ziekenhuis had hij al een periode vanverwardheid meegemaakt. Hij had de afgelopen weken een aantal malen herhaald dat hij angstvoor een lijdensweg had en dat hij daarom euthanasie wilde. Ook het toenemend afhankelijk worden van hulp bij zijn lichamelijke verzorging was voor hem een reden om om euthanasie te verzoeken. Hij wilde zelf beslissen over zijn einde, vooral nu hij
wist dat hij niet meer beter kon worden.
Voor de consulent was duidelijk dat het lijden van patiënt bestond uit angst voor een lijdensweg,
waarin hij met name niet meer aan kon geven dat voor hem een grens was bereikt. Dit lijden was
uitzichtloos omdat er geen behandelopties meer waren en de ziekte snel progressief was geworden
met het toenemende risico van hersenmetastasen.
De consulent stelde vast dat er sprake was van voor patiënt uitzichtloos lijden.
Er waren geen andere behandelmogelijkheden om het lijden te verlichten.
Patiënt was in het gesprek helder. Er was geen reden om aan de wilsbekwaamheid te twijfelen.
Het verzoek was vrijwillig en weloverwogen tot stand gekomen.
De consulent concludeert dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Omdat de consulent niet expliciet verwoordde dat het lijden van patiënt ondraaglijk was heeft de
commissie contact opgenomen met de arts. De consulent heeft daarop een aanvulling op het
verslag gestuurd. Daaruit bleek dat patiënt, voor de consulent invoelbaar, ondraaglijk leed.
d. Uitvoering
Patiënt nam op (.) 2008 een fenobarbitaldrank oraal in. De arts voerde daarna de le
vensbeëindiging op verzoek uit door intraveneuze toediening van thiopental. Telefonische navraag
bij de arts leerde dat voor de combinatie werd gekozen omdat het overlijden (te) lang op zich liet
wachten.
BEOORDELING

De commissie toetst achteraf het handelen van de arts aan de hand van de zorgvuldigheidseisen
vastgelegd in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
De commissie overweegt of er naar heersend wetenschappelijk verantwoord medisch inzicht en
naar in de medische ethiek geldende normen aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de commissie van oordeel dat de arts tot de
overtuiging kon komen dat er sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de
patiënt en dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De arts heeft patiënt voldoende
voorgelicht over de situatie waarin deze zich bevond en over diens vooruitzichten. De arts is met
patiënt tot de overtuiging kunnen komen dat er voor de situatie waarin hij zich bevond geen
andere oplossing was. De arts heeft tenminste één andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die
patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen. De
arts heeft de levensbeëindiging medisch zorgvuldig uitgevoerd.
BESLISSING

De arts heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 lid 1 van de
Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

Source: http://www.euthanasiecommissie.nl/oordelen_directory/2008/60-69_jarige_man_2008_.pdf

Nufa_news_5b

elcome to the fifth issue of The NUFA NEWS . NUFA— the Nipissing University Faculty Association—consists of all full-time and contract academic staff. The NUFA News is one of the ways A new round of negotiations is just around the corner , so S as we did in the fourth issue, we’ve listed the members of NUFA’s Executive and the Bargaining Committees so that you can see who w

edificeproject.ua.edu

Abstract: My essay is engaging with the discussion about the Father's fault, if any, in the Fall of mankind. After exploring some other works in the research library as well as the Bible itself, I compiled this work. It is obvious that the Father is not complicit in the fall of man. No excuse of man can absolve him of his guilt. “I made him just and right, / Sufficient to have stood,

© 2010-2018 Modern Medicine